In de zomer las ik Paul Goossens' De Ongelijkheidsmachine. Een verborgen Europese geschiedenis. Ik ken geen boek in het Nederlandse taalgebied dat zo breed het economische beleid van de voorbije tweehonderd jaar beschrijft. Mocht hij zijn boek minder overladen hebben met een ideologische saus en vooringenomenheid, zou het verplichte lectuur zijn voor iedereen die menswetenschappen wil studeren.
Eerst geprikkeld, soms geërgerd, maar met toenemende honger naar zijn slot heb ik me door de turf van bijna zeshonderd bladzijden geworsteld. Goossens begint bij Homerus, vliegt al snel naar de late middeleeuwen, de ontdekking van Amerika, de slavenhandel en de Franse revolutie om dan vooral te focussen op de laatste pakweg honderd jaar.
Meer dan eens haalt hij zijn scalpel boven bij bepaalde sociaal-economische keuzes die in ons land, in Europa, de Verenigde Staten of het Westen zijn gemaakt. Hij fileert daarbij niet enkel economische denkers en Nobelprijswinnaars, maar ook de gevolgen van beleidskeuzes. En toch blijf ik op het einde op mijn honger zitten. Wat is nu zijn alternatief? En op welke manier toont hij dat een alternatief succesrijker zou zijn?
Goossens erkent dat de extreme armoede in de wereld gedaald is. In 1990 leefden 36 procent van de mensen in extreme armoede, vandaag 10 procent. Dat zijn er nog altijd 736 miljoen, maar dat is toch een ongelooflijke vooruitgang te noemen. Naast de evolutie van de armoede is ook de evolutie van de ongelijkheid een belangrijke parameter.
Goossens erkent dat België een van de egalitairste landen op wereldvlak is. Dat bleek onlangs nog toen het Credit Suisse Research Institute berekende dat het mediaanvermogen van de Belg het hoogste van heel de wereld is. Inzake het gemiddelde vermogen staat België 'slechts' op de elfde plaats. Goossens erkent dit in zijn boek, maar gaat er niet echt dieper op in. Je zou dan verwachten dat hij aangeeft hoe en waarom ons land een van de egalitairste landen is op wereldvlak, maar dat doet hij niet.
Goossens schrijft wel dat het vermogen van de rijkste 1 procent aan de vooravond van de Groote Oorlog gemiddeld 1.500 keer groter was dan dat van de armste helft van de bevolking. In het begin van de 21ste eeuw was de 1 procent nog 'slechts' 250 keer rijker. Nooit eerder in de geschiedenis is de herverdeling zo groot geweest. Dan zou je toch denken dat hij zijn boek eerder als titel De gelijkheidsmachine zou meegeven? Niet dus.
Wel toont Goossens op een overtuigende manier aan dat de jaren zeventig een ideologische omslag hebben betekend in het economische denken. In 1976 bestonden de Verenigde Staten tweehonderd jaar, maar echt reden tot feesten was er niet.
neoliberalisme
De VS kampte met imperial overstretch: ze kregen het steeds moeilijker om het systeem van Bretton Woods in stand te houden met de dollar als goudstandaard. Daarnaast waren er de Koude Oorlog, de Vietnamoorlog, de olieboycot na de steun van de VS aan de Jom Kippoeroorlog en stijgende inflatie en werkloosheid. Daar kwamen nog de rassenrellen en Watergate bovenop.
Het keynesiaanse denken dat de New Deal had mogelijk gemaakt, alsook het naoorlogse sociaal-economische beleid had geïnspireerd, werd hoe langer hoe meer gecontesteerd. Een permanent hoge inflatie, vertragende economische groei en een stijgende werkloosheid deed besluiten dat men uit een ander vaatje moest tappen. De neoliberale Chicago School kreeg steeds meer aanhangers, ook buiten de VS. Een rits van neoliberale economen zoals Friedrich Hayek, Milton Friedman, Theodore Schultz en George Stigler wonnen de ene Nobelprijs economie na de andere.
Het maakte dat nieuwe leiders als Thatcher in het Verenigd Koninkrijk of Reagan in de Verenigde Staten het neoliberalisme omarmen en omzetten in concreet beleid. Met een interessante uitstap naar Chili, waar het neoliberale denken onder de dictatuur van Pinochet als wetenschappelijk experiment in de puurste vorm in praktijk werd gebracht, met alle negatieve gevolgen van dien. Goossens is hier op zijn best: hij legt het denken van deze economen uit, vertelt over de context waarin dit denken kon gedijen en blikt terug op de resultaten.
Geen euforie over euro
Hoezeer Goossens me mee heeft in zijn beschrijving en analyse van het neoliberale denken en de impact ervan op het beleid in de jaren tachtig, zozeer verliest hij me in zijn kritiek op de Europese eenmaking en de invoering van de euro. Hij schrijft dat de Amerikaanse economie tussen 1990 en 2000 met 3,3 procent groeide, terwijl Europa slechts met 2,1 procent groeide. Voor de invoering van de euro (in 2000) deed Europa het dus niet goed, volgens hem.
Maar ook na de invoering van de euro was het volgens Goossens niet beter. De euro kostte Europa volgens hem veel jobs en groei. "Tussen 1999 en 2007 lag de economische groei in de eurozone beduidend lager dan in de VS: 2,1 procent tegen 3 procent. Zelfs het VK deed met 2,8 procent beter. De werkloosheid topte in de eurozone: 7,5 procent tegen 4,5 procent in de VS en 5 procent in het VK."
Opmerkelijk, want voordien heeft Goossens alles uit de kast gehaald om het neoliberale beleid in de VS in de jaren tachtig en negentig aan de kaak te stellen, om nu vast te stellen dat de economische groei wel een derde hoger en de werkloosheid een derde lager lag. De cijfers lijken me dus eerder een pleidooi voor het Amerikaanse en Britse beleid dan ertegen?
Zou Europa met de Duitse eenmaking en met een (sterke) Duitse mark beter af geweest zijn dan zonder de euro? Zou de Duitse Bundesbank dan de facto niet het hele Europese monetaire beleid hebben bepaald? We zouden een Duits economisch Europa hebben gehad, in plaats van een Europees georiënteerd Duitsland.
Het is hier dat ik op mijn honger blijf zitten. Goossens wil niet alleen een overzicht geven van het sociaal-economische denken en de toepassing ervan in beleid. Hij neemt ook stelling in. Daar is niets mis mee, maar hij formuleert daarnaast geen alternatieven. Of toch: hij beschrijft enkele historische alternatieven, maar ook hoe het hiermee is afgelopen.
Zo beschrijft hij hoe de linkse François Mitterrand in 1981 president van Frankrijk werd en tegen de neoliberale stroom in toch een keynesiaans beleid wilde voeren met een sterkere rol voor de overheid, een versterking van de koopkracht van de lagere inkomensgroepen en een nationalisering van banken en industriële conglomeraten om nadien vast te stellen dat de kapitaalmarkten er geen pap van lustten.
Mitterrand deed finaal de Franse frank in 1981 en 1983 samen voor bijna 9 procent devalueren. Le tournant de la rigueur. Zijn voorganger Georges Pompidou deed het hem al eens voor. Om een antwoord te bieden op de sociale revolte van mei '68 voerde hij een loonsverhoging van 10 procent door en werden de minimumlonen met 25 procent verhoogd, maar even later liet hij de frank wel met 12,5 procent devalueren. De Franse devaluatie in 1981 zou mee de Belgische frank doen devalueren.
Leuk is de anekdote over de linkse vakbondsman Georges Debunne. Het ABVV reageerde volgens Goossens nogal braaf op de devaluatie en werpt dit Debunne in die periode voor de voeten, waarop Debunne repliceerde: "Nu de devaluatie is beslist, moeten we er alles aan doen om er een succes van te maken."
Actueel vraagstuk
Het toont aan dat links niet alleen in Frankrijk in de knoop zat met de antwoorden op de economische crisis. Want daarover gaat het ten gronde: de inflatie liep op en volgens Goossens hebben de maatregelen om de inflatie tegen te gaan tot werkloosheid geleid. De economische groei werd kleiner, de werkloosheid groter.
Dat is een zeer interessant en actueel vraagstuk. Met de oplopende inflatie in 2022 heeft de Europese Centrale Bank (maar eerder ook de Amerikaanse Centrale Bank) de rente verhoogd. De stijgende inflatie is niet alleen het gevolg van de stijgende energieprijzen. Het is ook het gevolg van de aanhoudende zogenaamde quantitative easing: centrale banken die staats- of bedrijfsobligaties aankopen met nieuw gecreëerd geld. Dat is wat we gezien hebben als reactie op de bankencrisis, eurocrisis en coronacrisis.
Het lijkt me dat Goossens dat het juiste beleid vindt. Dat valt ook af te leiden uit de manier waarop hij het coronabeleid van de ECB beschrijft. De ECB kocht immers voor 1.850 miljard euro aan obligaties op om de Europese economie te stutten. Het tienvoudige van het Marshallplan! Maar terzelfdertijd beschrijft hij dat het leidt tot inflatie.
"Niets heeft het Duitse volk zo rijp gemaakt voor Hitler als de inflatie", schrijft Stefan Zweig in De wereld van gisteren. Hier zit een kern van waarheid in. De aversie van de Duitse Bundesbank en nadien ook van de Europese Centrale Bank om inflatie te bestrijden als een centrale doelstelling vindt hier zijn grondslag.
De vraag is hoe dit moet: is het optrekken van de rente hier het beste antwoord op? Hoe hou je inflatie onder controle, hoe zorg je voor maximale tewerkstelling, economische groei en beheersbare schulden? Vorig jaar zei de Amerikaanse voorzitter van de centrale bank "we snappen nu beter hoe weinig we van inflatie snappen".
Laat De ongelijkheidsmachine een uitnodiging zijn om hierover na te denken. Alsook een uitnodiging om tegenover het neoliberale model en het linkse model van stevige overheidsinterventies een ander model te plaatsen. Gelukkig bestaat dit model al: het Rijnlandmodel. Zelf toont Goossens zich hier een koele minnaar van. Jacques Delors - de grootste Commissie-voorzitter die Europa heeft gekend - was socialist, maar vooral ook personalist en believer in het Rijnlandmodel.
Allicht is het dit model van sociaal gecorrigeerde markteconomie, gebaseerd op een model van sociaal overleg en sterke betrokkenheid en verantwoordelijkheid van het middenveld, dat maakt dat België een van de succesvolste landen is op vlak van egalitarisme, sociale bescherming, economische groei en armoedebestrijding. De vraag is: hoe kunnen we dit tegen een context van arbeidskrapte, vergrijzing en een grote staatsschuld behouden? Wie de kanjer van bijna zeshonderd pagina's doorworstelt, is klaar voor het debat.
Comments